Operation Manual

Als Camera en doel is geselecteerd, vormt het midden van het geselecteerde oppervlak de positie van het cameradoel. De camera wordt
uitgelijnd met dit oppervlak.
3 punten selecteren Nadat u deze optie hebt geselecteerd, selecteert u drie punten op hetzelfde model of op verschillende modellen in het
document. Het dialoogvenster Camera-eigenschappen toont de huidige camerapositie.
Als Doel is geselecteerd, vormt het midden van de drie geselecteerde punten de nieuwe positie van het cameradoel.
Als Camera en Doel zijn geselecteerd, vormt het midden van de drie geselecteerde punten het cameradoel. De camerapositie wordt
uitgelijnd met het vlak dat wordt gevormd door de drie geselecteerde punten.
5. Selecteer Hoekeenheden in het gedeelte Positie als u de X-, Y- en Z-waarden wilt wijzigen in Azimuth, Hoogte en Afstand. Via deze
waarden kunt u de camera aanpassen op basis van azimuth (afstand) en hoogte (X-as) en inzoomen met behulp van de waarde voor
afstand.
6. Verplaats de schuifregelaars voor Camera en Doel naar de gewenste positie.
7. Als u de gezichtshoek van de camera wilt wijzigen, versleept u de schuifregelaar Gezichtsveld naar het gewenste aantal graden.
8. Als u de draaihoek van de camera wilt wijzigen, versleept u de schuifregelaar Rollen naar het gewenste aantal graden.
9. Klik op Cameraweergave opslaan om de instellingen op te slaan en de weergave toe te voegen aan de Modelstructuur.
De weergave wordt aan de Modelstructuur toegevoegd met de standaardnaam Cameraweergave[n] waarbij [n] een getal is dat telkens met
één wordt opgehoogd. U kunt de naam van de cameraweergave wijzigen in de lijst Weergaven.
Meer Help-onderwerpen
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid