Operation Manual
Sectieweergave opslaan
Naar boven
Model selecteren
Oppervlak selecteren
3 punten selecteren
Hiermee opent u het dialoogvenster Weergave-eigenschappen waarin u de
weergave-eigenschappen kunt selecteren die u wilt opslaan met de weergave. Nadat u de eigenschappen die
u wilt opslaan hebt geselecteerd, wordt de kruissectieweergave toegevoegd aan de lijst met weergaven in de
3D-werkbalk en de Modelstructuur. De opgeslagen weergave krijgt als standaardnaam Sectieweergave[n].
Voor weergave-eigenschappen die u niet opslaat, wordt de instelling van de vorige weergave hersteld. Als u
bijvoorbeeld de achtergrondkleur niet opslaat, gebruikt de kruissectieweergave de achtergrondkleur die was
ingesteld voor de vorige weergave.
Camera-eigenschappen wijzigen
De camera-eigenschappen bepalen de exacte hoek en positionering voor de weergave van een object. De
camera-eigenschappen vormen een cameraweergave, die kan worden gebruik voor weergaven en voor
bestanden.
1. Klik op het pictogram Camera-eigenschappen op de 3D-werkbalk.
Als u het pictogram niet ziet, klikt u op de pijl naast het navigatiegereedschap links op de
3D-werkbalk.
2. In het dialoogvenster Camera-eigenschappen klikt u op Opslaan als om de nieuwe
cameraweergave een naam te geven of selecteert u een bestaande weergave in de lijst.
3. Verplaatst het dialoogvenster Camera-eigenschappen, zodat u het 3D-model kunt zien.
Selecteer een camera-uitlijning.
Selecteer Doel als u de camera-eigenschappen alleen wilt uitlijnen op de positie van
het doel.
Selecteer Camera en doel als u de camera-eigenschappen wilt uitlijnen op zowel de
richting van de camera als de positie van het doel.
4. Selecteer het type uitlijning:
Nadat u deze optie hebt geselecteerd, klikt u op een 3D-model in het
document. Het dialoogvenster Camera-eigenschappen toont de huidige camerapositie.
Als Doel is geselecteerd, vormt het midden van het geselecteerde model de nieuwe
positie van het cameradoel.
Als Camera en doel is geselecteerd, vormt het midden van het geselecteerde model
de positie van het cameradoel. De camera wordt uitgelijnd met het geselecteerd
model.
Nadat u deze optie hebt geselecteerd, klikt u op een oppervlak
van het 3D-model in het document. Het dialoogvenster Camera-eigenschappen toont de
huidige camerapositie.
Als Doel is geselecteerd, vormt het midden van het geselecteerde vlak de nieuwe
positie van het cameradoel.
Als Camera en doel is geselecteerd, vormt het midden van het geselecteerde
oppervlak de positie van het cameradoel. De camera wordt uitgelijnd met dit
oppervlak.
Nadat u deze optie hebt geselecteerd, selecteert u drie punten op
hetzelfde model of op verschillende modellen in het document. Het dialoogvenster
Camera-eigenschappen toont de huidige camerapositie.
Als Doel is geselecteerd, vormt het midden van de drie geselecteerde punten de
nieuwe positie van het cameradoel.
Als Camera en Doel zijn geselecteerd, vormt het midden van de drie geselecteerde
punten het cameradoel. De camerapositie wordt uitgelijnd met het vlak dat wordt
gevormd door de drie geselecteerde punten.










