Operation Manual
30
Functiecontrolemetingen
4
Controle van de mogelijke oorzaken Actie
2. Heeft u de punt van het flesje
controleoplossing voor gebruik goed
afgeveegd?
Veeg de punt van het flesje goed af met een tissue.
Herhaal de functiecontrolemeting met een nieuwe
teststrip en een verse druppel controleoplossing.
3. Zijn de flacon teststrips en het flesje
controleoplossing altijd goed met de dop
afgesloten geweest?
Vervang de teststrips of de controleoplossing, als u
vermoedt, dat de flacon resp. het flesje enige tijd niet
correct afgesloten is geweest. Herhaal de functie-
controlemeting.
4. Is de teststrip onmiddellijk, nadat deze
uit de flacon teststrips is genomen,
gebruikt?
Herhaal de functiecontrolemeting met een nieuwe
teststrip en een verse druppel controleoplossing.
5. Zijn de teststrips en de controle-
oplossingen op een koele, droge plaats
bewaard geweest?
Herhaal de functiecontrolemeting met een correct
bewaarde teststrip of controleoplossing.
6. Heeft u de aanwijzingen correct
opgevolgd?
Zie hoofdstuk 4, Functiecontrolemetingen, en herhaal de
functiecontrolemeting.
7. Heeft u bij het uitvoeren van de
functiecontrolemeting het juiste niveau
controleoplossing, level 1 of 2, gekozen?
Als u het verkeerde niveau controleoplossing heeft
gekozen, kunt u het resultaat van de functiecontrole-
meting toch vergelijken met het bereik, dat op de flacon
teststrips is gedrukt.
8. Weet u nog steeds niet zeker of u de
oorzaak van het probleem heeft
gevonden?
Neem contact op met Roche.
52955_07054190001_02_NL.indb 30 12/8/14 2:07 PM