Operation Manual

198
Persoonlijke
instellingen
Voordat u start met de
insulinepomptherapie moet uw
insulinepomp eerst met uw persoonlijke
instellingen worden ingesteld.
Persoonlijke instellingen zijn onder
andere de basale profielen, de juiste tijd
en datum en alle andere variabele
waarden, die op uw insulinepomp aan
uw specifieke behoeften kunnen worden
aangepast.
Quick info Set van displayweergaven, die u over de
status van uw insulinepomp en over
recente bijzonderheden van uw
behandeling informeren.
RUN Tijdens normaal gebruik bevindt uw
insulinepomp zich in de RUN-modus en
wordt er continu insuline afgegeven.
Snelwerkende
insulineanaloog
Zie Insulineanaloog (snelwerkend).
STOP Als uw insulinepomp zich in de STOP-
modus bevindt, wordt er geen insuline
toegediend. De insulinetoediening wordt
alleen gestopt als er een foutmelding of
sommige onderhoudsmeldingen worden
weergegeven, als de insulinepomp zich
langer dan 15 minuten in de PAUZE-
modus bevindt of als u de insulinepomp
overschakelt naar de STOP-modus.
Functies als Bolus of Tijdelijke basale
dosering worden onderbroken, als u uw
insulinepomp in de STOP-modus zet.
Tijdelijke basale
dosering
Tijdelijke verhoging of verlaging van uw
basale profiel in procenten (van
0–250 %) om tegemoet te komen aan
wijzigende insulinebehoeften ten gevolge
van een verhoogd/verlaagd niveau van
activiteiten, ziekte of stress.
Snelheid van de
bolustoediening
Dit is de toedieningssnelheid van een
bolus. Deze kan worden ingesteld op 3,
6, 9 of 12 U/min.
man_06455298001_D_nl.indb 198 04.05.2016 11:39:50