Operation Manual

154
Bloedglucosemetingen bij verschillende patiënten
155
Bloedglucosemetingen bij verschillende patiënten
10
10.2 Uitvoeren van een bloedglucosemeting
Draag altijd beschermende handschoenen.
Laat de vinger van de patiënt goed drogen, nadat u deze heeft
gewassen of gedesinfecteerd. Een bloeddruppel vloeit namelijk niet
zo gemakkelijk weg op een droge huid.
Gebruik uitsluitend een prikpen, die is toegestaan voor professionele
toepassing.
Gebruik een prikpen, waarvan de prikdiepte kan worden ingesteld.
Pas de prikdiepte aan het huidtype van de patiënt aan. Begin met
een geringe prikdiepte.
Selecteer de prikplaats aan de zijkant van een vingertop.
Draai de vinger hierbij zodanig, dat de geselecteerde prikplaats zich
aan de bovenkant bevindt. Houd de prikplaats steeds naar boven
gekeerd. Hierdoor kan de bloeddruppel later niet zo gemakkelijk
wegvloeien.
Prik nu met de prikpen aan de zijkant van de vingertop.
Stimuleer de vorming van een bloeddruppel door de vinger met
lichte druk in de richting van de vingertop te masseren. Hierbij moet
een kleine bloeddruppel (ca. 1,5 μL) worden gevormd.
Juist
Bloeddruppel (ca. 1,5 μL)
Houd de meter zodanig vast, dat de teststrook naar beneden wijst
(zie afbeelding).
Direct nadat er zich een bloeddruppel heeft gevormd:
Houd de voorkant van de teststrook tegen de bloeddruppel, zodat de
zwarte inkeping de bloeddruppel raakt. De teststrook zuigt het bloed
op.
Haal de teststrook van de bloeddruppel weg, zodra het zandloper-
symbool
op de display wordt weergegeven en het akoestische
signaal (indien ingeschakeld) klinkt. De teststrook heeft dan vol-
doende bloed opgezogen en de meting wordt gestart.
Nadat de meetwaarde op de display is weergegeven, houdt u de
meter met de teststrook recht naar beneden boven een afvalcontai-
ner en zet u de meter met de Test-toets uit. De gebruikte teststrook
wordt uitgeworpen.