Operation Manual

134
Functiecontrole van de bloedglucosemeter
135
Functiecontrole van de bloedglucosemeter
7
Accu-Chek® Compact Autocontrol
mg/dL mmol/L
G1 31-61 1.7-3.4
G2 127-172 7.1-9.6
Meet-
eenheid
De aangegeven waarden
dienen slechts als voorbeeld
Gebruikte
controleoplossing
De controleoplossing wordt via de zwarte inkeping door de teststrook
opgezogen.
Haal de teststrook van de controleoplossing weg, zodra het zandlo-
persymbool
op de display wordt weergegeven en het akoestische
signaal (indien ingeschakeld) klinkt.
De teststrook heeft dan voldoende controleoplossing opgezogen en de
meting wordt gestart. Het zandlopersymbool
geeft aan dat de meter
op dit moment een meting aan het uitvoeren is. De meter herkent auto-
matisch, dat er met de teststrook een controleoplossing is opgezogen.
Als de meting begint, wordt op de display ook het flesjessymbool
weergegeven.
De meting is na ca. 5 seconden voltooid. Het meetresultaat verschijnt op
de display en het akoestische signaal klinkt (indien ingeschakeld). Het
meetresultaat wordt tegelijkertijd tezamen met het flesjessymbool
door de meter in het geheugen opgeslagen. De opgeslagen meetwaarde
kan hierdoor als meetwaarde van een functiecontrolemeting worden
herkend.
Direct nadat de meetwaarde op de display is weergegeven:
Vergelijk de meetwaarde met de tabel met controlewaardenberei-
ken, die op het afneembare etiket van de flacon van de cassette
vermeld staat.
De meetwaarde moet binnen het aangegeven controlewaardenbereik
liggen.
De tabel met controlewaardenbereiken bevat twee rijen en twee kolom-
men. De rijen 1 en 2 bevatten gegevens over de concentratie van de
twee verschillende controleoplossingen, G1 en G2; de twee kolommen
hebben betrekking op de twee verschillende meeteenheden, mg/dL en
mmol/L.
Let erop, dat u de meetwaarde vergelijkt met het controlewaardenbe-
reik, dat betrekking heeft op de door u gebruikte controleoplossing en
de door uw meter weergegeven meeteenheid.