Operation Manual

80
Meten van de bloedglucosewaarde
81
Meten van de bloedglucosewaarde
4
4.3.2 Verkrijgen van een bloeddruppel
Voor het verkrijgen van capillair bloed zijn alle vingers en beide oorlelle-
tjes geschikt. Wij bevelen aan om het capillair bloed van de zijkant van
de vingertop af te nemen, omdat de pijnprikkel op deze plaats het
kleinst is.
U kunt de prikdiepte van het lancet op elf standen (van 0,5 tot 5,5)
instellen. De door u ingestelde prikdiepte wordt in het venster weerge-
geven, b.v.:
Hoe hoger het cijfer, des te groter de prikdiepte.
De halve standen – b.v. 2,5 – worden met een punt aangegeven. De
prikdiepte 2,5 is ingesteld, als de punt tussen 2 en 3 in het venster
staat. Om technische redenen wordt de prikdiepte 5,5 niet door een
punt weergegeven. Prikdiepte 5,5 wordt ingesteld, als u het dopje voor-
bij stand 5 draait en u het dopje weer op zijn plaats hoort klikken.
Draai het dopje op de door u gewenste prikdiepte. Bij iedere instel-
ling van de prikdiepte hoort u het dopje weer op zijn plaats klikken.
Als u de prikpen voor het eerst gebruikt, adviseren wij u om een geringe
prikdiepte (b.v. stand 2) in te stellen.
Om de vingerprik uit te voeren, moet u de prikpen eerst spannen.
Druk de bedieningsknop geheel in.
De bedieningsknop komt voor één derde weer naar buiten. De prikpen is
nu gespannen.