Operating Instructions and Installation Instructions

11
2. VOOR DE
INSTALLATEUR
2.1 Installatievoorschriften
Het toestel mag alleen in een ruimte
geïnstalleerd worden indien die ruimte
voldoet aan de vereiste landelijke en
plaatselijke ventilatievoorschriften. De
opstellingsruimte moet vorstvrij zijn of
tegen vorst beveiligd zijn.
Ten opzichte van brandbare materialen
dienen de volgende afstanden in acht
genomen te worden:
Zijkant van het toestel : 15 cm
Achterkant van het toestel : 15 cm
Voorkant van het toestel : 60 cm
Trekonderbreker
en afvoerbuis : 15 cm
rondom
Bij hout- en kunststofvloeren dient het
toestel op een vuurvaste ondergrond
geplaatst te worden. Wanneer de boiler
in een gesloten ruimte zonder vensters
wordt geplaatst, dient voor toevoer
van voldoende verse lucht te worden
gezorgd. Onvoldoende luchttoevoer kan
leiden tot brand, explosie of verstikking.
Raadpleeg de landelijke en plaatselijke
voorschriften.
2.1.1 Installatie
De installatie dient te geschieden
overeenkomstig de algemeen en
plaatselijk geldende voorschriften
van gas- en waterleidingbedrijven en
brandweer, door een erkend installateur.
2.1.2 Wateraansluiting
De maximaal toegestane bedrijfsdruk
van het toestel bedraagt 8 bar.
Koudwaterzijdig moet het voorraadtoestel
van een afsluitkraan en een
goedgekeurde inlaatcombinatie voorzien
zijn. Tevens moet er een goedgekeurd
reduceertoestel geplaatst worden bij een
waterleidingdruk van meer dan 8 bar. De
overdrukzijde van de inlaatcombinatie
moet op een open waterafvoerleiding
aangesloten worden (zie afbeelding 4).
Isolatie van lange leidingen voorkomt
onnodige energieverspilling.
1) Gaskraan
2) Overstortventiel
3) T&P ventiel
4) Terugslagklep
5) Terugslagklep
6) Circulatiepomp
7) Aftapkraan
8) Drukreduceer
9) Overstortventiel
A) Gasleiding
B) Warmwaterafvoer
C) Koudwatertoevoer
D) Aftappunt
Afbeelding 4 - Aansluitschema
AOS 1002