Operation Manual

9
2. De begeleider staat al op de stoep en zorgt ervoor dat de rolstoel met de
achterwielen tegen de stoep aanstaat. Vervolgens dient de gebruiker achterover
te leunen, waardoor de rolstoel kantelt en de begeleider de rolstoel achterwaarts
de stoel op kan trekken. De begeleider dient ervoor te zorgen dat de zwenkwielen
zich boven de stoep bevinden voordat deze de rolstoel kan laten zakken.
Waarschuwing:
Rij niet tegen stoepranden op!
Afgaan van de stoep:
De begeleider dient de rolstoel voorwaarts naar de stoeprand toe te rijden. Vervolgens
dient de gebruiker achterover te leunen waardoor de begeleider de rolstoel kan
kantelen tot deze in balans is. Wanneer de rolstoel in balans is kan de begeleider de
rolstoel langzaam de stoep laten afrijden. Wanneer de rolstoel van de stoep af is kan
de begeleider de rolstoel laten zakken tot de zwenkwielen weer op de grond staan.
4.3 Het op- en afgaan van hellingen
Controleer een helling altijd eerst op gaten of gladheid en ongelijke oppervlakken
voordat u de helling op of af rijdt.
Waarschuwing:
Plaats nooit extra gewicht aan de rugleuning van de rolstoel wanneer u de
helling opgaat, hierdoor zal de rolstoel achterover kantelen.
Eerder in deze handleiding is vermeld dat u er ten alle tijden voor dient te zorgen dat
de voetsteunen minimaal 7 cm van de grond af zijn. Dit omdat u dan niet vast kunt
komen te zitten aan het einde van de helling met de voetsteunen in de hoek van de
helling.